Robert Long, De tien geboden

 


Ik sluit niets uit. Ook God niet (door Arjan Visser3 april 2004)

Robert Long (1943) is zanger, cabaretier en tekstschrijver. Hij begon zijn carrière met de popgroep Unit Gloria, maar zijn grote doorbraak kwam met 'Vroeger of later', zijn eerste soloplaat in een reeks van albums vol sociaal geëngageerde liedjes over kerk en homoseksualiteit. Hoewel Long ook als televisiepresentator heeft gewerkt, is het cabaret toch zijn grootste passie gebleven. Zijn elfde theaterprogramma, 'Brand!', is de komende maanden nog in tal van theaters te bewonderen.

1. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

,,Een paar jaar geleden, toen tijdens een aardbeving in Limburg de kopjes in mijn hotelkamer stonden te rinkelen, dacht ik het weer: dit is het eind der tijden! Nu zal God ons straffen. Van die angst kom ik, tot mijn grote ergernis, nooit meer af.

God is liefde, zeiden ze, maar de God van mijn jeugd was een chagrijnige, kloterige kruidenier die erop toezag dat je geen geld achterhield voor de zending en geen koekjes pikte uit de trommel. Ja, ik deed het allemaal: liegen, jatten, 'vieze' spelletjes spelen met andere kinderen in de hooiberg. Tijdens het ontdekken van mijn homoseksualiteit kwam ik tegen die God in opstand. Ik ontmoette mensen die er andere opvattingen op nahielden, ik hoorde standpunten die thuis nooit werden verkondigd. En ineens bleek de wereld vergiftigd te zijn van de flikkers. Ik was niet alleen, ik mankeerde niets. Binnen de kortste keren had ik die hele troep overboord gegooid. Ik zou veel liever zien dat er helemaal geen theologie bestond. Waarom kunnen we het mysterie niet het mysterie laten? Ik kan tot jankens toe ontroerd raken van een tomaat. Vorig jaar had ik nog een joekel van een kilo. Een hele kilo! In dat ene kleine kutpitje, waar het allemaal mee begon, lag alle informatie -de smaak, de geur, de kleur, de grootte- al opgeslagen. Het is toch prachtig dat we zoiets niet kunnen bevatten?''

2. Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

,,Wie denkt dat het aanbidden van een beeldje helpt tegen de koorts, moet dat zeker doen. Ik geloof niet in Jomanda, maar kennelijk werkt het voor mensen die wel in haar geloven. Ik heb ooit, toen ik nog in Hattem woonde, een jonge boer met een bosje hyacinten aan de deur gehad. Een bewonderaar. Hij had zo'n echte polderkop, een sigaar bungelde in zijn mondhoek. Of het gelegen kwam. Nee, eigenlijk niet. Een paar dagen later kwam hij weer langs. Dit keer liet ik hem binnen. Hij ging zitten en zei: 'Hoe is het nou met de nek?' 'Met de nek?' 'Ja, de nek. Je hebt toch last van de nek?' 'Ja', zei ik, 'maar hoe weet jij dat dan?' 'Dat kan 'k zien', zei de boer, 'maar het zal snel overgaan hoor, want ik werk eraan.' Die man bleek dus op afstand te kunnen 'strijken'. Ik weet niet of het door hem kwam, maar de pijn in mijn nek verdween. Dimitri Frenkel Frank heeft mij later ook eens van mijn maagklachten afgeholpen door heel even zijn hand op mijn buik te leggen. Sommige mensen hebben die gave. Ik vind dat helemaal niet zo bovennatuurlijk. Kijk, ik ben meer van de tastbare kant -ik geloof niet in hemel, hel of reïncarnatie- maar ik sluit ook niets uit. Nee, ook God niet. Zo lang Hij maar geen naam en geen gestalte heeft.''

3. Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

,,Gij zult dit, gij zult dat: flikker toch op! Ik heb mij nooit tegen de goeien gericht -al geloof je in een aap, ik vind het allemaal best- maar ik zal mij blijven verzetten tegen de dominees, de priesters en de pausen. Ik vind het een verwerpelijk slag. Star, humorloos, liefdeloos, fantasieloos -eigenlijk zijn ze alles waar je '-loos' achter kunt zetten. Als vloeken nodig is om die lui in hun ziel te raken, zal ik dat niet laten. Provocatie is nog steeds mijn stijlmiddel, al gebruik ik het minder. Misschien heb ik wel eens te snel iets geroepen. Op zich is dat niet erg, zo lang er maar over is nagedacht. Ik heb nooit geprovoceerd om te provoceren, mijn woede was altijd oprecht. Het móest gezegd worden.''

4. Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

,,Het geluid, de hectiek, de sfeer in huis: op zondag is alles anders. Ik kan op maandag niet doen alsof het zondag is. Zelfs in Italië, waar ik mijn eigen ritme kan bepalen en waar het leven zich van het voorjaar tot het najaar buiten afspeelt, heb ik op die dag een speciaal gevoel. Pas aan het eind van de middag ga ik werken. O ja, ik kan ook helemaal niets doen. Ik kan genieten -op het onbeschaamde af- maar ik heb wel een doel nodig. Ik moet weten dat er na een periode van rust weer iets nieuws gaat gebeuren. Zonder mijn werk kan ik niet bestaan... nee, laat ik het anders zeggen: misschien ben ik er nog niet aan toe om voor mezelf te bestaan. Ik heb nog steeds bevestiging nodig.''

5. Eer uw vader en uw moeder

,,Ik was achttien. Ik zat in de trein, keek naar de vrouw die tegenover mij zat en dacht ineens: misschien is zij mijn moeder wel. Misschien is ze helemaal niet dood. Misschien hebben ze me iets wijs willen maken. In die tijd ben ik ook naar haar graf op zoek gegaan. Niemand had mij verteld waar ze was begraven.

Zeven jaar eerder was ze overleden. Ik wist wel dat ze ziek was, maar niemand zei hoe ernstig ze er aan toe was. Ik werd bij haar weggehouden. Ik heb haar voor het laatst in het ziekenhuis gezien. Ze was al helemaal grijs. Ze had een gekleurd paasei voor mij bewaard dat ze bij haar ontbijt had gekregen. Ik was er heel blij mee, dat weet ik nog wel. Toen het begon te stinken, zei mijn vader: 'Gooi dat ei nou maar weg, het is bedorven.' Ik herinner me ook nog dat hij me vertelde dat mijn moeder was overleden. Ik zal een traantje hebben weggepinkt, maar ik had niet het gevoel dat mij iets rampzaligs was overkomen. Kennelijk kon ik, als kind, heel makkelijk dingen accepteren.

Zo had ik ook de scheiding van mijn ouders voor lief genomen. Scheiden? O. Nou, goed. Geen drama. Geen gemis. Mijn moeder ging als huishoudster werken op een boerderij -mooi beeld: wij samen, op een plaid, onder de bloeiende bomen in de boomgaard, thee drinkend, kransjes vlechtend van madeliefjes- en mijn vader kwam af en toe langs met een cadeautje. Ik verafgoodde mijn vader -omdat ik hem haast nooit zag.

Nadat mijn moeder was gestorven, begon ik in te zien dat hij eigenlijk een vreselijke lul was. Ik trok, na een tijdje in een kindertehuis te hebben gewoond, bij hem in. Hij woonde al lang samen met een nieuwe vriendin. Later, toen ik veertien was, trouwde hij met mijn tweede moeder. Op mijn zeventiende ben ik uit huis gegaan. Ik kon niet met mijn vader praten. Hij was een starre man, een homofoob. Hij vond het verschrikkelijk dat ik homoseksueel was. Vooral de reactie van zijn omgeving hield hem bezig. Niet echt het soort vader dat je wenst. Ik was al jong op mezelf aangewezen en dat is voor mij heel goed geweest. Als mijn vader lankmoedig was geweest, was ik misschien wel zo'n ontzettende burgertrut geworden die iedere zondagochtend met z'n vaste vriend bij de familie op de koffie komt.

Hij stierf toen ik twintig was. Ik heb aan zijn sterfbed gestaan. Het klinkt misschien hard, maar ik kan me niet herinneren dat het mij veel deed. Ik heb heel klinisch gekeken: zo gaat dat dus, doodgaan. Dit is me bijgebleven: het gorgelende geluid, als er zo'n buis in zijn strot werd gestoken om het ergste slijm weg te zuigen. En het moment waarop hij zijn dekens wegtrapte en ik onder zijn ingevallen buik ineens dat hele kleine pikkie zag hangen. Een ding dat er niets meer toe deed. Terwijl zijn hele leven -mijn vader was altijd met vrouwen in de weer- er om heeft gedraaid. Dat was het dan. Voorbij.

Nee, ik heb nooit naar een andere vader gezocht. Ik heb ook mijn moeder niet bewust gemist. Pas veel later, toen ik zo rond mijn vijftigste een depressie kreeg, ben ik mij ervan bewust geworden hoeveel ik had verdrongen. Het is net zoiets als leren lopen: ik zal vaak gevallen zijn, maar ik kan het mij niet herinneren. Mijn psychologe heeft de tijd waarin ik er -volgens Ischa Meijer- een nichtenvolière op nahield, geduid als een poging om alsnog een gezin om mij heen te creëren. Ik heb geen vaderfiguur gezocht. Ik ben het zelf geworden.''

6. Gij zult niet doodslaan

,,Ik had een vriend met suïcidale neigingen. Op een dag vroeg hij mij of ik hem zou helpen, als dat echt nodig was. Ik zei dat ik het touw nog wel voor hem wilde kopen, maar dat ik niet van plan was om hem ook nog op te knopen. Volgens mij kun je uit liefde, uit compassie, iemand uit zijn lijden verlossen. Overigens is de vriend in kwestie per ongeluk onder een bus terechtgekomen, maar dat is weer een ander verhaal.''

7. Gij zult niet echtbreken

,,Ik weet voor mezelf: na Kristof komt er geen ander meer. Hij is de man van mijn leven. Nee, dat is geen wilsbesluit. Hij ruikt zoals hij moet ruiken, hij kijkt zoals hij kijken moet -het is een chemische kwestie, het is... Ik zal je iets geks vertellen, dit wordt natuurlijk veel te zweverig, maar het is niet anders: ik heb als jongeman een droom gehad. Ik zat in een tram, in Amsterdam. Ik ga nooit met de tram en in die tijd meed ik Amsterdam nog als de pest, maar goed: ik zit in die tram en ik kijk, zonder bijbedoelingen, naar een jongen en hij kijkt naar mij. Dan begint het buiten te rommelen. Een revolutie, paniek! De jongen staat op, pakt mijn hand, brengt me naar een kelder en zegt: 'Ik zal voor je zorgen.'

Dat was mijn droom, kort samengevat.

Goed, je voelt hem al aankomen: Kristof was die jongen. Hij viel als een puzzelstukje op z'n plek in mijn bestaan. Eerst wilde ik helemaal niet. Hij is 28 jaar jonger, de verschillen leken mij levensgroot. Maar hij was erg halsstarrig en op een gegeven moment drong het tot mij door: het moet zo zijn. Alles klopt. Wat overigens niet betekent dat hij op een dag iets moois met een andere man zou kunnen beginnen. Seks kan buiten onze relatie bestaan. Waarom niet? Als zijn libido nou groter is dan het mijne? Ik kan me zelfs voorstellen dat een vrouw, uit liefde, toestaat dat haar man eens per maand naar de hoeren gaat. Het moet toch gebeuren -hoe banaal dat ook klinkt. Lichamelijk intiem heeft voor mij in afnemende mate met neuken te maken. Het is tegen zesendertig keer 'dag lieverd, slaap lekker' tegen elkaar zeggen. Of met een stinkende bek wakker worden, nog even tegen elkaar aankruipen en denken: wat heb ik het toch met jou getroffen. Het enige wat echt belangrijk is in een relatie -en daar heb ik mij lang niet altijd aan gehouden- is dat je eerlijk tegen elkaar moet zijn. Geen lulkoek ophangen. Da's alles. Hij is niet van mij en ik ben niet van hem. Wij geven ons aan elkaar. Dat is heel iets anders.''

8. Gij zult niet stelen

,,Hoe heette die lul, die pastoor, kom... ja, Bisschop Muskens! Van hem mocht je bij de bakker een brood gaan stelen als je honger had. Alsof die man er niet hard voor hoeft te werken! Ja, nou kan jij wel zeggen dat het overdrachtelijk was bedoeld, maar waarom is die vent dan niet met een beter voorbeeld gekomen? Ik had het veel flinker gevonden als hij de kerkdeuren had opengegooid met de boodschap: 'Pak wat je pakken kan!' Nee, ga de bakker maar beroven. Dus stelen mag, maar dan wel van een ander. Ja, da-haag!''

9. Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

,,In mijn werk lieg en bedrieg ik waar ik maar kan. Ik heb jarenlang columns geschreven voor het Algemeen Dagblad waarin ik allerlei filosofen opvoerde die nooit hebben bestaan. Het waren meestal Fransen, met dubbele namen. Als ik een mooie uitspraak een beetje gewicht wilde geven, haalde ik een van mijn deskundigen van stal. Nooit iemand over gehoord. Zelfs de redactie niet. Ik heb op het toneel oma's aangehaald die ik nooit heb gekend, ik heb niet-bestaande tantes woorden in de mond gelegd. Soms moet je, om een boodschap beter over te kunnen brengen, de waarheid liegen.''

10. Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

,,Max van Praag was zanger en eigenaar van een platenzaak bij ons in Utrecht. Toen ik twaalf, dertien was, liep ik elke dag wel een keer langs zijn winkel. Als ik er bijna was, begon ik hardop te zingen in de hoop dat Max naar buiten zou komen en zou zeggen: 'Hee jongeman, kom jij eens even hier. Wat heb je een mooie stem!' Ik had er alles voor over om beroemd te worden. Toen het uiteindelijk gebeurde -nee, niet via Max van Praag- en ik voor het eerst in de hitparade stond, werd ik gek van vreugde. Inmiddels heb ik alle prijzen die je in dit vak kunt winnen wel een keer gewonnen. Als je maar lang genoeg doorgaat, krijg je ze vanzelf. Ik heb zilveren platen, gouden platen, platina platen, beeldjes, Edisons: de hele teringzooi. Het verliest zijn glans zo snel... Ik weet nog hoe blij ik was met mijn eerste Edison. Bij de tweede dacht ik: goh, nog een Edison. En bij de vijfde Edison vroeg ik mij vertwijfeld af waar ik dat ding moest laten. Ik weet als geen ander hoe betrekkelijk de roem is; ik heb zowel de jubelkant als de kutkant gekend. Leen Jongewaard zei altijd tegen mij: 'Een mooie recensie is prachtig, maar je kunt er geen brood van kopen.' Het enige wat telt is dat je zelf tevreden bent. Ik ben, op een of andere manier, ook over de jaloezie heen gegroeid. Dat is toch de leuke kant van ouder worden; dat je gedwongen wordt tot allerlei inzichten te komen. De trieste kant van het verhaal is dat het zo laat gebeurt. Ik had veel dingen eerder willen weten, of willen begrijpen. Waarschijnlijk wist ik het wel, maar begreep ik het niet. Ik vind het doodzonde dat al die opgedane kennis straks verloren gaat. Ik kan lullen tot ik groen zie en toch zal ik niet precies aan je uit kunnen leggen hoe ik 'wijzer' ben geworden. Zou het niet handig zijn als ik mijn ervaring aan een ander kon overdragen? Ja, je hebt natuurlijk gelijk: ieder mens moet het, steeds opnieuw, zelf ervaren. Zo gaat dat. Ik zit nu in een fase waarin ik mij afvraag hoe lang ik nog te gaan heb. Niet dramatisch hoor, gewoon, berekenend: als ik ervan uitga dat ik nog vijftien jaar heb, dan wordt het wel de hoogste tijd om de zin van de onzin te gaan scheiden. Ik ben dol op onzin, maar ik heb ook nog zoveel te zeggen en ik durf, in alle bescheidenheid, te beweren dat mensen er iets aan ontlenen. Ja, in eerste instantie doe ik het voor mezelf -anders ga ik ook niet op zo'n kistje staan. 'Dames en heren, komt u allemaal naar mij kijken!' Die behoefte aan aandacht heb ik altijd gehad. Ik was als kind al dol op de poppenkast. Ik keek er graag naar, maar nog liever kroop ik zelf achter het gordijntje. Eigenlijk doe ik dat nog steeds. Het is een prachtig spel: we hebben met z'n allen afgesproken dat ik de ster ben -dat ik in de kleedkamer ook maar een gewone, saaie lul ben doet er niet toe. Ik ga op het toneel staan, al mijn spulletjes liggen klaar. Muziek! Licht! Doek! En dan gaat het beginnen.''

Robert Long